De term pijpaarde is feitelijk van latere datum zoals we deze kennen van de Goudse pijpen van een witte kleisoort. Omdat deze klei identiek is aan de voor de beelden gebruikte klei, spreken we nu van pijpaarden beelden. In de 15e eeuw sprak men van plaster beelden. Niet te verwarren met gips, ook wel plijster genoemd. Gips werd in Nederland nog niet gebruikt voor beelden en mallen.
Omdat in onze gebieden vooral roodbakkende klei voorkomt, werd de witte klei geïmporteerd.
Deze klei werd geïmporteerd uit het Belgische Maasgebied en de omgeving van Keulen. Deze klei bevatte eem hoog gehalte aan kaoline en had een zeer fijne structuur. Dit maakte de klei bijzonder geschikt vcor het maken van mallen en beelden met veel kleine details.
De gedolven klei werd te drogen gelegd en daarna in brokken gehakt.
Deze brokken werden in een put met water gegooid waar
ze twee tot drie maanden in bleven liggen. Hierdoor zakte de verontreiniging naar de bodem en werd de klei op natuurlijke wijze gereinigd.
De uiteindelijk opgebaggerde klei werd net zo lang gekneed tot deze geschikt was voor verwerking. Door het kneden werd o.a. de elasticiteit van de klei bewerkstelligd wat belangrijk is voor het vormen van modellen.
De klei werd in droge brokken verhandeld en vervoerd.
Na aankoop van de importklei moest deze weer tot een verwerkbare massa gekneed worden.
Onder de diverse vondsten van pijpaarden beelden worden, naast beelden van witte klei, ook roze en rode exemplaren gevonden. Er wordt vanuit gegean dat de beeldendrucker locale klei mengde met de witte importklei om de productiekosten te verlagen. Daarnaast was locale, meestal roodbakkende klei, in de Nederlanden in ruime mate voorhanden. Opmerkelijk is dat de vondsten van roodbakkende terra cotta, vaker een datering hebben na 1500. De redenen hiervoor zijn ons niet bekend.